-
1 succomber
succomber [suukõbee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:succomber au sommeil • door slaap overmand wordenvbezwijken (aan, voor, onder) -
2 céder
céder [seedee]♦voorbeelden:céder à un homme • voor een man bezwijkencéder devant les menaces • voor dreigementen zwichtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afstaan ⇒ afstand doen van, overdoen♦voorbeelden:céder le pas à qn. • iemand voor laten gaancéder le pas à qc. • voorrang aan iets gevencéder le passage • voorrang gevencéder son tour à qn. • iemand voor laten gaanne le céder en rien à qn. • niet voor iemand onderdoenv1) toegeven (aan), zwichten, wijken (voor)2) bezwijken [dijk, touw]3) afstaan, afstand doen (van)4) overdragen, verkopen [juridisch] -
3 résister
résister (à) [reeziestee]〈 werkwoord〉1 zich verzetten (tegen) ⇒ weerstand, tegenstand bieden (aan)2 weerstaan ⇒ niet bezwijken (voor), standhouden3 bestand zijn (tegen) ⇒ doorstaan, (ver)dragen♦voorbeelden:résister au feu • vuurvast zijnrésister aux intempéries • weerbestendig zijnv2) weerstaan -
4 flancher
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский